De techniek achter het theaterorgel (2)
Vereenvoudigde beschrijving van de elektro-pneumatische besturing/aktivering van de pijpen (en andere toestellen) in een theaterorgel.
Men dient zich te realiseren dat dit soort orgels meestal vroeg in de vorige eeuw zijn gebouwd, in een tijd dat elektriciteit nog maar net begon te worden toegepast. Bijvoorbeeld voor de telefoon, de tram en elektrische verlichting. Liet men zich aansluiten dan kon het gebeuren dat er een paar lampen gratis werden bijgeleverd! Kleine motoren en huishoudelijke elektrische toestellen moesten nog worden uitgevonden.
Orgels bestonden toen al heel lang, hoofdzakelijk voor de kerkelijke begeleiding van zang, voorzover die taak niet aan een voorzanger was voorbehouden.
De luchtvoorziening van oude orgels, met blaasbalgen en orgeltrappen was een beroep. De aansturing van de pijpen vanaf het toetsenbord was mechanisch, bijvoorbeeld met houten trek-, duw- of kantelbeweging naar de luchttoevoerkleppen van de orgelpijpen.
Later ontwikkelden de orgelbouwers de mechanisch/pneumatische aansturing, waarbij de toetsen het commando via luchtstroompjes en balgjes doorgaven aan de pijpen. Lucht was al aanwezig en kon dus ook worden toegepast voor het 'commanderen' van pijpen op enige afstand. Uiteraard waren de oude orgels traag en zwaar te bespelen maar dat hinderde niet, men zong ook langzaam!
De uitvinding van fotografie en daarna de 'stomme' zwartwit film werd de oorzaak dat orgels in aangepaste vorm ook werden gebruikt voor geluidseffecten en amusement.
De aanpassing bestond uit elektrische aansturing van de pijpen via een elektro-pneumatisch systeem. De afstand tussen speeltafel en orgel kon zo worden overbrugd met behulp van een veel-aderige kabel en de toetsen werden voorzien van schakelaars. Zo ook de knoppen die de registers bedienen. De speeltafel kreeg een ander uiterlijk en het aantal orgelpijpstemmen werd uitgebreid met trommels, pauken, autoclaxons, scheepshoorns, een xylofoon en zelfs een piano alsmede een buisklokkenspel.
Dit alles werd opgesteld in één of meerdere orgelkamers, voorzien van regelkleppen om het geluidseffect beter te kunnen regelen.
Orgelbouwmateriaal bestond tot dan toe hoofdzakelijk uit hout, met pijpen van tin, zink of hout. Scharnieren en balgen van leer, evenals leren moertjes op primitieve schroefdraad-eindjes waar afstelling onontbeerlijk was.
Alles wat moest bewegen werd door middel van lucht, kleppen en balgen bereikt, onze voorvaderen waren zeer vindingrijk! De toepassing van elektriciteit bracht verandering in de overbrenging van signalen van de toetsen en pedalen naar pijpen en instrumenten.
Met elektriciteit, een schakelcontact en een elektromagneet kon men een luchtstroom tot stand brengen (of stoppen) en daarmee via een balgje een luchtventiel aansturen. Dit is voldoende om een geheel op lucht werkend orgel op afstand te kunnen bedienen.
Met de registerschakelaars, die in een gebogen lijn boven de toetsen van een speeltafel zijn gerangschikt bepaalt de organist(e) welke stem, stemmen of instrumenten in de orgelkamer zullen worden aangesproken wanneer pedalen of meerdere toetsen worden ingedrukt.
Dit komt tot stand via een tussenstation 'relaiskast' genoemd. Hierin zit per registerschakelaar een elektromagneetklep. Die (be)stuurt een luchtstroompje naar een balgje dat een houten schakelaarklep met vele contacten activeert. Op deze manier worden de toetsen van de speeltafel met de gewenste 'stem' of stemmen doorverbonden. Maar houten schakelaars kunnen onder invloed van vocht en temperatuur krom trekken met slechte contacten als gevolg. U kunt zich voorstellen dat een lang opgeslagen orgelrelaiskast verschillende orgelfanaten langdurig bezig kan houden
Op de schets hierboven staat een elektrisch aangestuurd pneumatisch ventiel dat een machtige pijp `commandeert'.